maandag 17 november 2014

SMART

Hoe kan je lesdoelen maken door middel van het SMART-principe?
Doelen vormen de basis van een plan. Dus zonder goede lesdoelen zijn er geen goede lesplannen op te maken. Een doel is een gewenste situatie die op een aangegeven moment gerealiseerd moet zijn.
De activiteit = concrete stappen om het doel te bereiken.
Het resultaat = concrete gevolgen van genomen acties om het doel te bereiken.



Wat houdt het SMART-principe in?                                         Voor meer gedetailleerde uitleg
SMART staat voor:                                                                  klik hier. (subkopje smart op de site)
S- Specifiek
     Om een doel specifiek te maken stel je vragen die beginnen met een W-woord:
     -wat willen we bereiken?
     -wij is erbij betrokken?
     -waar gaat het gebeuren?
     -wanneer gebeurt het?
     -waarom willen we het bereiken?
M- Meetbaar
     Meestal aangegeven in getallen. Of aangegeven door te vergelijken met bestaande 
     procedures, normen en resultaten.
A- Acceptabel
     Is het doel haalbaar voor mezelf? Is er voldoende raakvlak om het doel te halen? En lijdt het tot een doeltreffend resultaat. (hierbij heb ik het over het resultaat zelf.)
R- Realistisch
     Zijn de inspanningen niet te hoog/laag? Staan de inspanningen in relatie met het resultaat? Is het doel haalbaar voor mij en anderen?
T- Tijdgebonden
      Stel een begin en einddatum. En houd bij het maken van het doel rekening met de tijd 
     waar je aan gebonden bent.

dinsdag 11 november 2014

slb gesprek les 1 periode 2

lees de studieloopbaanbegeleiding. en maak pagina 12 voor vandaag.

-schrijf voor jezelf op welke stappen je nog hebt te gaan in het sturen van je eigen leerproces:
Ik heb nog moeite om door de grote hoeveelheid stof de belangrijkste zaken eruit te filteren en gemaakte afspraken te onthouden. Daarnaast weet ik niet goed hoe ik met het PAP aan de slag moet en waar ik kan vinden wanneer ik wat moet inleveren.

Studieplan periode 2
Alle toetsen zijn al gehaald (openboek tentamen daargelaten)
ik moet meer structuur aanbrengen en meer tijd opbrengen voor huiswerk.

-vakinhoudelijk bekwaam
-vakdidactisch bekwaam
-pedagogisch bekwaam

PAP = persoonlijk actie plan > 3 activiteiten uitwerken in het PAP-format voor stage.
POP = persoonlijk ontwikkelingsplan (periode 4)

PAP format is te vinden bij courses werkplekleren >formulieren>overig

Aanstaande donderdag 2 tot 3 op sint jozef leertaak 2 van mbp gemaakt hebben. Half 3 tot kwart voor 3 at me. Voor de volgende bijeenkomst. -PAP laatste weekreflectie, activiteit 2 en 3 uitgewerkt. Nota werkplekleren studentenhandleiding beroepstaak 2.

logopedie les 1

Logopedie les 1

communicatie: verzender>boodschap>ontvanger
Hoe verzend je de boodschap?
-uitspraak
-taalgebruik
-verbale communicatie
-stemvolume hard/zacht
-tempo snel/langzaam
-intonatie hoog/laag
-non-verbale communicatie
   -handen
   -gezicht
   -gebaren

Welke leraar wil je uiteindelijk worden, maak uit een van deze punten een doel voor de komende stageweek. De leraar die ik zou willen worden:
-Een leraar waar de leerlingen een goede band mee hebben en waar ze naar toe komen als er problemen zijn. Maar die wel wordt gerespecteerd als leraar.
 

maandag 3 november 2014

Het basisschoolkind, muziek

Samenvatting van hs 1 t/m 5 en 10 uit "Nieuw Geluid"
kiddo's=dit houdt in alle kinderen die je onderwijst of waar je de leiding over hebt. Andere term, zelfde betekenis: units.

Hs 1 zou net zo goed kunnen heten: Waarom muziek op de basisschool?
Betekenis: muziek doet iets men mensen en mensen doen iets met muziek > het doet iets met mensen en dus moet het onderwezen worden.
-Muziek zorgt voor samenspel
-betere concentratie tijdens de les
-expressiviteit
-muziek maakt slimmer
-muziekles traint om door middel van luisteren de essentie van een gemaakt geluid te doortasten = emotionele intelligentie

Muzikaliteit: het vermogen om deel te nemen aan muzikale situaties die er in diverse culturen te vinden zijn.

Check de grote blauwegekleurde lap tekst op bladzijde 41 van het boek! Hier staat precies genoteerd van wat the goverment verwacht dat je in je lessen aandacht aan besteed!

Hs 2 KVB Model zie blz 49 voor overzicht van het model
5 domeinen koppelen de leerstof aan vormen van muzikaal gedrag: bewegen, luisteren, zingen lezen en noteren. De leerstof, het KVB-model is:
Klank
   Klankduur:
      Maat: manier om een muziekstuk ritmisch te spelen.
      Denk aan de notenbalk, Er is een maat aangegeven
      d.m.v. maatstrepen. blz 51
      Ritme: wordt op de maat aangegeven d.m.v.
      notenwaardes en rustwaardes blz 53
      Tempo: kan langzaam of snel en kan door een nummer
      heen veranderen
      De articulatie is het nauwkeurig vormen van woorden en
      klanken.
   Klankhoogte:
      Melodie: een muzikaal geheel met een duidelijk begin en
      eind en met een specifiek karakter. Het is 'n opvolging
      van tonen en elke toon heeft een bepaalde hoogte en
      duur. Kan worden weergegeven op de notenbalk.
      Harmonie: een aangenaam klinkende vereniging van
      tonen. Dit heet een akkoord. Een akkoord bevat 3> tonen
      in één
   Klanksterkte: hoe sterk en zacht een muziekstuk klinkt.
      Tekens en termen: klanksterkte kan worden
      opgeschreven met woorden maar ook met tekens. Dit
      kan soms beter zijn. Omdat jonge kiddo's nog niet
      kunnen lezen. Wordt het geschreven dan kan dat d.m.v.
      crescendo en decrescendo.
      Crescendo=sterker worden decrescendo=zachter
      worden.
   Klankkleur:
      Klankbronnen: muziekinstrumenten, bodysounds (=eigen
      lichaam), materialen en de stem
      samenspel: bij kiddo's leidt samenspel tot een mooi
      resultaat door te oefenen. Dit heeft een sociale en
      bindende werking op mensen, Emoties aanbrengen in de
      muziek leidt tot emotionele ontwikkeling.
Vorm: muziekstuk heeft net als een gebouw een bepaalde vorm. Vorm is de structuur van een muziekstuk in het geheel.
   Vormprincipes:
      -Herhaling: als iets zich nog een keer voordoet
      -Contrast: tegenstelling
      -Variatie: afwisseling
   Vormeenheden:
      Motief: het kleinste gedeelte van muziek
      Ritmisch motief bij "We will rock you" is bijvoorbeeld 8e
      noot, 8e noot eenvierde noot.
      Muzikale zin & thema: een zin heeft een begin+eind. Is
      voor een muziekstuk een bepaalde zin belangrijk en komt
      ie vaker terug dan is het een thema. Dit thema heeft een
      voorzin en een nazin. Het begin is een soort vraag en de
      nazin is hierop het antwoord (zie blz 72)
   Vormtechnieken: technieken om muziek te maken. 4
   veelgebruikte technieken zijn
      -echo: een herhaling die iets minder hard is dan de
      eerste keer dat iets te horen is. Bij kiddo's voorklappen
      en naklappen doen, of voorzingen en nazingen.
      -imitatie: canon, later precies hetzelfde nadoen
      -ostinaat: muzikaal motief wordt constant herhaald.
      Iedere kiddo kan je een muziekzin geven die muziekzin
      laat je hen constant herhalen. Meerdere stemmen
      kunnen volgen.
      -sequenst: speciale vorm van herhaling. Telkens op een
      andere hoogte herhalen.
   Compositievormen: hoe de vormtechnieken in een
   muziekstuk terug komen. 4 bekende compositievormen:
      -canon
      -rondovorm: de rondo (soort refrein) keert meerdere
       keren in het muziekstuk voor de rest is couplet
      -variatievorm: constante verandering
      -bluesschema: melancholische toon. Vast schema van 12
       maten verdeeld over 3 regels. Bij de tekst reimt de
       laatste van de 3 zinnen op de eerste 2
Betekenis: boodschap of verhalen in de muziek.

Hs 3 vooral doorlezen om hs2 te begrijpen
Zingen is per persoon uniek. De klankkleur is telkens anders. Een goede zanghouding is rechtop staan. Houd je buik en borstademhaling op orde en let op je articulatie.
Liedleiden=sturende rol bij het aanleren van een lied aan kiddo's. Dit doe je in 3 stappen:
1. Introductiefase>in sfeer brengen voor het lied + motiveren
2. Aanleerfase> luisteropdrachten, niet zin voor zin aanleren maar als geheel.
3. Afsluitfase> door reflecteren kiddo's laten nadenken over hun eigen rol.

Blz 108 t/m 132 Hoe geef je muziekles

3.4 Luisteren
> ieder mens luistert met verschillende luisterstijlen
-analytische luisterstijl > analyserend over de muziek
-musicerende luisterstijl > je verplaatsen in de muziek als 'n muzikant. Je let op dat waar je op let als je zelf muziek aan het maken bent.
-motorische luisterstijl > bewust en onbewust fysiek reageren op muziek
-creatieve luisterstijl > geeft zowel in stilte als in actie ruimte aan emoties en laat fantasie de vrije loop
-sociale luisterstijl > luisteractiviteiten met n groep ondernemen + achtergrondmuziek.

Bewegen 143t/m151   Lezen 151 t/m 159

Hs 4 > > > gewoon doorlezen

Hs 5 Samenhang van muziek met andere vakken
5.1.1. Piagets stadiumtheorie > kiddo's zijn actieve
0-2j troostbaar door rustige        onderzoekers
       muziek
2-7j beeld van werkelijkheid is voor kiddo's statisch> ze leven
       zich totaal in bij de muziek
5.1.2. Muzikale stadia: ontwikkelingsmodel van Swanwick & Tillman. Zie tabel 5.2 op blz 207
Fase 1: Zintuigelijke fase > muziekinstrument = erop spelen
                                            allerlei klanken uitproberen
Fase 2: Controlerende fase > oog voor techniek en
                                                vaardigheid om een instrument
                                                te bespelen.
Fase 3: Persoonlijke fase > expressie van klanken 'gedaan
                                            met gevoel'
Fase 4: Fase van de muziektaal: echte muziekstukken zo
                                                     echt mogelijk nabootsen.
Fase 5 Speculatieve fase: vorm en structuur van de muziek
                                          wordt onderzocht.

Als leerkracht bemiddelen tussen hoe kiddo's moeten leren en wat ze moeten leren

5.3. Taalreceptie: verstaan         
        Taalproductie
        Taalreproductie

Hs 10 legt uit hoe je goed kan leren zingen, dus dit is meer voor de mensen die merken hier moeite mee te hebben in de praktijk.



















 

zondag 2 november 2014

het basisschoolkind, pedagogiek deel 2

We moesten ook van een ander boek bepaalde delen kennen voor pedagogiek deze periode.
Te weten Feldman 'ontwikkelingspsychologie' hoofdstuk 2, 7, 10 en 13. Hier volgt de samenvatting! BTW, ik schrijf soms dingen erg kort samenvattend op, dit is omdat ik dat vanuit mijn lerarenopleiding geschiedenis zo heb aangeleerd. Sorry daarvoor alvast ;)

HS 2 Theoretische perspectieven en onderzoeken.
In dit hoofdstuk worden vijf belangrijke visies over de ontwikkeling van een kind uitgelegd met bij elke visie een aantal ontstane theorieën.


2.1 psychodynamisch perspectief
psycho=geest       dynamisch=automatisch
Betekenis: benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, door herinneringen en door zaken uit het 'onderbewustzijn' zoals conflicten (worstelingen met de situatie)

psychoanalytische theorie van Sigmund Freud
onbewuste krachten zijn bepalend voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
persoonlijkheid bestaat uit 3 delen
-id: oermenselijke gedragingen: honger, seks
-ego: rationele deel
-superego: het geweten

Alleen ontwikkeling tot de adolescente fase. Jeugd ondergaat bepaalde fases in het leven, van peuter tot adolescent en elke periode wordt door iets anders gekenmerkt.

psychosociale theorie van Erik Erikson
alternatief voor theorie van Freud. Mens wordt zowel gevormd als belemmerd door samenleving en cultuur. Kijkt verder dan alleen jeugd, men blijft het hele leven veranderen en ontwikkelen.

Mening over het perspectief: vooral gericht op de ideeën die gelden in de westerse samenleving.

2.2 Het behaviouristisch perspectief
Ontwikkeling kind begrijpen door stimuli uit zijn omgeving te onderzoeken. Er wordt niet gekeken naar de geest maar naar het gedrag van een persoon. 2 begrippen zijn belangrijk binnen het behaviouristisch perspectief:
-klassieke conditionering: manier van leren waarbij een mens of bijv. een hond leert om te reageren op een aparte actie die normaal niet plaatsvind. Bang zijn om bijv over straat te lopen nadat je op straat ben overvallen.
-operante conditionering: manier van leren waarbij gedrag verzwakt of versterkt wordt als iemand merkt dat ie bestraft of beloond wordt.
Uit dit laatste volgt gedragsmodificatie: een techniek om gedrag aan te passen d.m.v. belonen en straffen.

sociaal-cognitieve leertheorie:
Gedrag ander > nadoen en zo leren 't zit al in de naam!!
We imiteren gedrag als we zien dat bij een ander het bedrag wordt beloond. Gebeurt in 4 stappen:
1. gedrag van ander bewust waarnemen > 2. gedrag herinneren > 3. gedrag moet goed kunnen worden nagedaan > 4. persoon moet gemotiveerd zijn om het aan te willen leren.
Dus niet enkel straffen en belonen werkt volgens deze theorie.

2.3 het cognitief perspectief
gericht op de processen die mensen in staat stellen om nieuwe informatie te vergaren, en te filosoferen over de wereld.

Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget
alle mensen doorlopen in een vaste volgorde een reeks van cognitieve ontwikkelstadia. Hij concentreerde zich vooral op de overgangen tussen elk stadia in. Hij zag 2 dingen die gebeurden:
-assimilatie: het kind interpreteert een nieuwe ervaring binnen het ontwikkelingsstadium waar hij al inzit.
-accommodatie: verandering die plaatsvind binnen het denken door een nieuwe ervaring.

De informatieverwerkingstheorie
Hierbij probeert men te achterhalen op welke manier mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan.
Idee opgekomen door de computers, kinderen hebben een beperkt vermogen om informatie te verwerken en zijn in staat om nieuwe technieken te ontwikkelen.
 

dinsdag 28 oktober 2014

het basisschoolkind pedagogiek

In deze post alles wat we moeten kennen voor pedagogiek in deze periode

We moesten een aantal hoofdstukken uit 'Hoe ga je om met kinderen op school en hun ouders' lezen. Namelijk hoofdstuk 1 tot en met 6. Op het internet staan de samenvattingen van deze hoofdstukken al weggegeven. Deze zijn te vinden via www.pabowijzer.nl. Voer simpelweg de unieke code in die je bij het  boek hebt gekregen en je kan van de samenvattingen gebruik maken.

Hier heb je bij elke samenvatting die via de site te verkrijgen is extra stukjes die soms niet altijd even duidelijk zijn.

Hs 1

1.1 Een goede relatie tussen leraar en leerling is essentieel voor goed onderwijs. Het draagt bij aan:
-acceptatie van wat jij als leraar doet
-vertonen van goed gedrag door de leerling
-betere leerprestaties
-het mogen maken van fouten door de leraar omdat ze je accepteren.

Maar wat is dan eigenlijk een goede relatie? Een goede relatie bestaat uit:
-acceptatie dat je als leerling jezelf kan zijn
-ondersteuning helpen in (zelfgestuurde) ontwikkeling
-betrokkenheid
Werk hier actief aan!

Zelfbeeld: hoe een leerling tegen zichzelf aankijkt

1.2
Een zo goed mogelijk zelfbeeld is enkel positief voor school!
Je kennis zelfbeeld leerlingen ^ = relatie ^

1.3
Nul tot renaissance: gelovig en toegewijd aan de gemeenschap
renaissance tot de 20e eeuw: individualisering

Drie verwante begrippen:
-persoonlijkheid: verschillend gedragen in verschillende situaties en bij andere mensen. Dit gedrag moet stabiel zijn bij een bepaalde situatie, en consistent. Om het beter te begrijpen is er de zogenaamde Trait-theorie.
-identiteit: elke dag dezelfde persoon die uniek is in de wereld E.H. Erikson
-zelfbeeld

De traittheorie Gordon Allport
trait staat voor eigenschappen,
 er zijn 5  zaken waar anderen jouw persoonlijkheid uit opmaken, de zogenaamde Big Five:
- extraversie
- vriendelijkheid
- zorgvuldigheid
- emotionele stabiliteit
- intellectuele autonomie

Bij het ontstaan van het zelfbeeld bij kinderen spelen reacties uit de omgeving een cruciale rol. Door herhaling van een reactie uit de omgeving gaat een kind er steeds meer in geloven.

1.4
Goed zelfbeeld zorgt voor actief zijn in de les. De leraar bouwt dit op door verbale en non-verbale communicatie in de richting van het kind. Met non-verbale communicatie bedoelen we dat de manier waarop een leraar iets zegt ook in zijn lichaamstaal geloofwaardig moet overkomen.

check de begrippenlijst op pagina 39 van je boek

Hs 2

2.1
Enkel bij een goede relatie met de leerling kan de leraar wat doen aan een eventueel negatief zelfbeeld van de leerling

2.2
positief zelfbeeld: de optelsom van negatieve en positieve eigenschap is in het voordeel van de positieve eigenschappen van het kind. Dit wordt bekeken op vier domeinen:
-emotioneel           Alle 4 deze punten staan ook met elkaar in verband, gaat het bij de ene
-sociaal                  eigenschap niet goed dan heeft dat invloed op de anderen
-cognitief > goed beeld van zijn eigen prestaties en goed zelfstandig
-lichamelijk

2.3
Negatief zelfbeeld gaat concreet gezegd over het ervaren van een sterke min op een of meer van de aspecten van het zelfbeeld. Het kind zal dit negatieve zelfbeeld willen veranderen en dus van dat wat nu een min is een plus willen maken. Hij wil de reacties uit de omgeving zien veranderen.
Veranderen de reacties uit de omgeving niet dan gaat het kind op een andere manier proberen: gedrag creëren dat de negatief ervaren elementen compenseert.

Bij bijv. het sociale aspect:
Het kind merkt dat hij geen goed contact heeft met de anderen en dat zijn pogingen om meer contact te krijgen stranden, dan kan hij of meer aandacht voor zich opgaan eisen in de les. Dus verder gaan in het aspect dat hij al als negatief beschouwd, of hij kan er voor kiezen meer te investeren in de aspecten die hij al als positief beschouwd.
Kijk uit voor probleemgedrag!
Als iemand bij een gevoelige situatie nadrukkelijk veel nadruk legt op andere punten waarop hij wel goed is

2.4
Je moet kunnen herkennen of er sprake is van een negatief zelfbeeld en negatief compensatiegedrag bij een leerling.
Voorbeelden van negatief zelfbeeld bij elk aspect:
-emotioneel aspect: voelt zich gauw onzeker en onveilig ook bij vrienden, het kind is erg afhankelijk (dus onzeker) )van zijn omgeving wanneer hij naar buiten treedt.
-sociale aspect: het gevoelen hebben dat de omgeving hem niet mag, pogingen om lief te zijn worden niet beantwoord, hierdoor is het kind niet sociaal, vertoont het gedragsproblemen en pas het zich niet aan aan de groep omdat hij te veel verschil merkt met de groep. Negatief gedrag richting zijn omgeving toont zich in het tegen de groep ingaan, bij naar binnen gekeerd gedrag volgt het in zichzelf keren van de persoon
-cognitief aspect: het kind merkt dat zijn leerprestaties achter lopen. Volgt hierop negatief gedrag op zijn omgeving dan gaat het vaak om opschepperig gedrag.
-lichamelijk aspect: het voelt zich niet mooi, sterk atletisch etc. Omgeving gericht gedrag toont zich in het spelen van een clown tijdens gym of doen alsof het helemaal niks kan terwijl dit duidelijk niet zo is. Bij naar binnen gericht gedrag verwaarloost het zijn lichaam of draagt het onopvallende kleding.
-totaal negatief zelfbeeld: het kind voelt zich niets waard, vaak kan het heus wel iets maar weegt het voor hem niet op tegen de nadelen. Gedrag richting zijn omgeving is opstandig en gespannen, ze lijken zich met opzet nog negatiever te gaan gedragen. Zo creëert hij voor zichzelf een neerwaartse spiraal. En het stoot zo zijn omgeving af. Bij een naar binnen gerichte reactie sluit het zich af van alles en iedereen, als hij toch niks goeds kan doen dan doet hij wel helemaal niks.
Verschil tussen een negatief sociaal en een emotioneel aspect is dat bij het eerste het zich echt van de groep af kan gaan sluiten, iemand met een negatief emotioneel aspect doet dit ook maar hij doet wel weer mee in de groep wanneer hij merkt dat de groep op een bepaald moment niet veel van hem verschilt!

Voorbeeld van compensatiegedrag:
-emotioneel aspect:                                       -sociaal aspect:
vergroten veiligheid, vertrouwen, zekerheid  moeite doen om aardig+lief gevonden worden
veiligheid>afhankelijk van de leraar               presentjes meenemen en complimentjes
zekerheid>weinig risico's nemen                   geven aan de leraar, geef je hier een
vertrouwen>doen wat iedereen wil                geïrriteerde boodschap aan>voelt zich
Zodoende minder last van de -                      afgewezen. Versterking negatief zelfbeeld.

-cognitief aspect:                                            -lichamelijk aspect:
het kind is erg slim en valt daardoor wat        extra inzet in sport ipv in de les, leraar
buiten de groep, gevolg is dat hij zijn            kan hier onbegrip voor hebben, en hem niet
kennis duidelijk wil maken. Meer aan de       laten mee gymmen tot zijn taak af is. 
leraar klitten > leraar kan dit na een              Gevolg: vergroting negatief zelfbeeld.
tijdje betwetterig gedrag vinden
Gevolg: afkappen en kind denkt dat hij
niet lief/aardig is.

2.5
Eenzijdig zelfbeeld: het kind ervaart maar 1 aspect van het zelfbeeld als positief. Het richt zijn energie op het behalen van 4 +'en op 1 aspect.
Van jongst af aan: al in het jongst van zijn leven blonk zijn positieve aspect al uit.
Geleidelijk aan: andere aspecten hadden mislukkingen te verduren en die wilde hij vermeiden waardoor hij ging investeren in een bepaald aspect. Compensatiegedrag!!!!
 Gevaar eenzijdig zelfbeeld:
1. kwetsbaarheid > bij problemen in dat ene aspect waarop gefocust wordt
2. achterstand in ontwikkeling > andere aspecten verwaarlozen
3. in sociaal opzicht > geen aansluiting met omgeving door het focussen.

Eenzijdig zelfbeeld meestal gericht op of lichamelijk aspect of het cognitief aspect.

Hs 3

Bekijk de acceptatierechthoeken in je boek!
3.1
Een goede relatie is gebaseerd op acceptatie van de ander. Dit omdat een mens zich veilig wil voelen. Geef je een gevoel van acceptatie aan de leerling, dan zal zijn prestatievermogen veel hoger liggen.

3.2
Wat je accepteert en niet accepteert verschilt per leerling en met hoe je je voelt. Tussen dat wat je accepteert en wat je niet accepteert van een leerling zit de acceptatiegrens. Deze verschuift door:
-jij als leraar, omschakelen van je eigen zaken naar de les
-de andere persoon, veranderingen van hem die niets met de les te maken hebben.
-omgeving en situatie: gedrag op een verkeerd moment is al sneller onacceptabel

Om te weten wat je accepteert is het belangrijk te weten wat je eigen acceptatiegrens is en je uiterste acceptatiegrens.

3.3
Des te groter het acceptatievlak, des te meer ruimte is er om les te geven en des te groter is de leeropbrengst. Problemen bij een leerling die hij niet zelf kan oplossen verkleinen het doceer/leergebied en kunnen het zelfs in het gedrang laten komen. Dit betekent dat je op momenten dat het kind een probleem heeft de acceptatieladder wat hoger leggen. Zo behoudt het leergebied zijn normale grote. Accepteer je juist minder dan wordt het leergebied nóg kleiner. Varieer je acceptatiegrens doelgericht!
Je kan nooit al de problemen van het kind voorkomen maar je kan er in ieder geval wel voor zorgen dat er niet ook nog eens problemen op school bijkomen.

3.4
Als leraar heb je veel invloed op het zelfbeeld van een leerling. Soms durft een leraar daardoor te weinig te zeggen. Een leraar moet vooral uitkijken bij mensen die een negatief zelfbeeld hebben en bij mensen die hij constant wat negatiever behandelt. Het zelfbeeld van een leerling is dus bepalend voor de manier waarop je als leraar handelt.

Je moet duidelijk maken wat je accepteert zodat er geen verschil ontstaat tussen je verbale communicatie en je non-verbale communicatie.
Door middel van complimenten en kritiek laat je zien hoe je het gedrag van een kind accepteert. Het zelfbeeld van het kind staat nu centraal. Effectieve complimenten zijn complimenten: wanneer een kind iets goed doet niet aangeven dat het goed bezig is máár aangeven wat het kind nou zo goed doet en wat het effect op de leraar is. zie blz 51
Slechte kritiek is kritiek die niet dat wat het kind fout doet bekritiseerd maar het kind als persoon. Bij effectieve kritiek richt je je op het gedrag van het kind. Je gaat van gedrag op effect op alternatief. Door dit goed te doen kan je het zelfbeeld van een kind ombuigen van negatief naar positief.

Complimenten geef je het kind wanneer het iets goeds doet binnen zijn negatief beleefde aspect van het zelfbeeld.

Hs 4

4.1
Goed communiceren is belangrijk voor een goede relatie. Je moet de leerling zien als een uniek persoon want pas dan is goed communiceren mogelijk. Je toont dus acceptatie voor de leerling als persoon.
 
4.2
communicatie tussen leraar en leerling:
Er is gelijkwaardigheid in het gesprek zodat de leerling alles eerlijk zegt tegen de leraar.
Echtheid, de leraar meent en is fair in wat hij doet en zegt in het gesprek, hij accepteert de ander qua persoonlijkheid. Je toont empathie. En zowel ontvanger als zender is ontvankelijk voor ideeën of argumenten van de ander.
Dit leidt niet direct tot gedragsverandering maar in ieder geval wel tot een betere verstandhouding.

4.3
Acceptatieanalyse: analyse maken van wat jij als leraar wel en niet accepteert. Hierbij maak je duidelijk wat sowieso niet geaccepteerd wordt, en wat geaccepteerd wordt aan de hand van factoren en wat sowieso geaccepteerd wordt.
Naast een acceptatieanalyse is een probleemanalyse ook verrekte handig.
De acceptatierechthoek voor de acceptatieanalyse kan ook gebruikt worden voor een probleemanalyse. Hij kan bestuderen welke problemen naar voren kunnen komen tijdens een interactie met de leerling.zie afbeelding op bladzijde 106

Hs 5

5.1
Communicatie is tweerichtingsverkeer. Alleen tijdens de uitleg zou er een monoloog moeten kunnen plaats vinden. Een leraar moet goed kunnen luisteren naar zijn leerlingen.
Bij goed luisteren laat je een kind merken dat je het ziet, het accepteert en dat het kind een probleem heeft waar je rekening mee wilt houden of bij wilt helpen.

5.2
Kinderen tot de 8 jaar zijn er net zo goed als volwassenen in hun hoofd mee bezig als er iets vervelends gebeurt alleen ze hebben nog niet de behoefte dat aan te geven. Daarom is het vroegtijdig oppikken van signalen (immers deze kan je wel zien) erg belangrijk. Reageer hier op want problemen, gemeld of niet, verstoren het leerproces.

5.3
Bij non-acceptatie: leerling krijgt het gevoel dat zijn probleem niet welkom is. Dit kan door verkeerde adviezen geven, door je negatieve waardering uit te drukken (aangeven dat je het bijvoorbeeld niet gelooft) of de problemen vermijden (hier hebben we het een andere keer wel over). Dit is schadelijk bij een kind met een zwak zelfbeeld. Als hij de volgende keer een probleem heeft zal hij dat niet bij jou aangeven! Actief luisteren is het beste dat je kan doen bij een probleem.

5.4
Bij de acceptatie: in het gesprek duidelijk maken dat de leerling goed is zoals die is en echt meehelpen met het probleem ipv het van je afduwen.
Actief luisteren:
-empathie: goed luisteren naar wat de leerling eigenlijk probeert te zeggen en je proberen in te leven in de gevoelens
-vervolgens dat onder woorden brengen en dat tegen het kind zeggen.
Dus niet papegaaien, maar ook het gevoel proberen te begrijpen voor verdere tips zie blz 126

Nog verdere vragen? App me dan :)